Het nieuwe geloven van kritisch katholieken

In totaal deden 210 deelnemers mee, waaronder 110 leden van de vereniging, en 100 niet-leden. Van de deelnemers was 52% actief in een parochie en 24% was actief betrokken bij een zelfstandige geloofsgemeenschap. Over ‘geloven’ werden op de jaarlijkse congressen workshops en lezingen gehouden, en er verschenen artikelen in het Magazine. In mei 2015 werd een leerhuisdag georganiseerd, en in oktober 2016 een Relibazaar met diverse workshops over nieuwe vormen van geloof en geloofsbeleving. Op de leerhuismiddag van 6 mei 2017 bleek dat veel deelnemers behoefte hadden aan concrete voorbeeldteksten over wat je als kritisch katholieken zou kunnen geloven. Wat is wezenlijk als het gaat om het Godsgeloof van christenen, wie is God en waar kunnen wij God vinden? In de komende maanden zullen leden van de Credocommissie rond een aantal onderwerpen uiteenzetten wat voor het Godsgeloof van christenen wezenlijk is. De eerste artikelenreeks gaat over Godsgeloof en de mystieke weg van menslievendheid, en is geschreven door Henk Meeuws.

1.-Godsgeloof en de mystieke weg van menslievendheid

Wat hebben God en mens met elkaar te maken? Het christelijk geloof kent een mystieke weg die God en mens verbindt. Op de wegwijzer op die weg lezen we: ‘Waar menslievendheid is en minnen, daar is God’. Immers, wie de naaste niet bemint, kent God niet (vgl. 1 Joh).
De mystieke weg start bij een soort nulpunt: daar waar er geen vanzelfsprekend weten van ‘god’ meer is, geen Godservaring maar afwezigheid. Het begin van de mystieke weg wordt altijd gekenmerkt door een schokkende ervaring: het bekende, vanzelfsprekende, vertrouwde wordt doorbroken en afgebroken. En ook als ons vervolgens op de mystieke weg grote verlichting ten deel valt, dan eindigt zij in de duisternis van het ‘niet-weten’ – getuige bv. wat de grote middeleeuwse theoloog Thomas van Aquino tegen het eind van zijn leven inzag: al wat hij gedacht en geschreven had was slechts “een hoop stro”. De mystieke weg is van begin tot eind gebed in ‘niet-weten’.

1.1.-Wetenschap brengt geloven in nood: het is niet waar

Ooit leerde ik in God en aanverwante artikelen geloven langs de destijds gebruikelijke weg: die van de Catechismus. Op heel jonge leeftijd al leerde ik de geloofswaarheden uit mijn hoofd. Ik was er niet naar op zoek, ze werden mij ongevraagd voorgehouden. Maar toen ik mijn jeugd ontgroeide en werkelijk in ‘de jaren des verstands’ geraakte, kwamen die waarheden mij meer en meer als ongeloofwaardigheden voor. Ik kon er met mijn verstand niet meer bij. Zo is het zéér velen met mij, voor en na mij vergaan: het geloof bleek ‘níet waar!’.
De beroemde Duitse socioloog Max Weber gebruikte voor dit proces van geloofsverdamping het woord ‘Entzauberung’. De moderne wetenschap en techniek hebben de wereld en heel ons menselijk universum onttoverd, ze ontmaskerden de waas van mysterie als een waan. Anders dan het geloof ons leerde zegt de wetenschappelijke rede: er bestaat helemaal geen hemel, en ook geen hel trouwens, er zijn geen engelen of duivels, geen openbaringen of heilige tekens, geen ziel of zaligheid, geen àndere werkelijkheid boven ons uit. Menswording van God, een uit een maagd geboren Zoon Gods, wonderen, verrijzenis uit de dood, hemelvaart, heilige Geest, Drievuldigheid, sacramenten – allemaal vrome onwaarheden, zelfverzonnen mythen, met macht opgelegd. En God zelf bestaat natuurlijk al helemaal niet. Ik hoor het Harry Mulisch zo’n 40 jaar geleden in een TV-debat nog zeggen: “Met elke auto die van de band rolt sterft god”. Gezien het aantal auto’s dat sindsdien geproduceerd is moet god intussen echt wel morsdood zijn, verdwenen in dichte wolken uitlaatgas.
Als dit alles is wat over geloven te zeggen valt, dan is de conclusie simpel: einde verhaal.

1.2.-Geen nood: geloven in jezelf

De wetenschappelijk-rationele visie op geloven – dat het namelijk een zaak is van dwang, dwaling en/of bedrog – is diep doorgedrongen in onze cultuur en heeft daarin een fundamentele verandering bewerkt. De moderne verlichte mens ziet, terugkijkend in de geschiedenis, een orde van betovering: de mens ingebed in zijn samenleving, de samenleving ingebed in de kosmos, de kosmos in de goddelijke wereld, en daarboven troont God die alles schept en bestiert. Maar nu God ontmaskerd en onttroond is, stort deze hele orde ineen. Er is nog maar één werkelijkheid: de stoffelijke wereld die door wetenschap en techniek inzichtelijk en hanteerbaar wordt gemaakt. Daarin leeft de mens als vrij en autonoom wezen, gericht op zelfverwerkelijking – zonder Eerste of Laatste Woord, zonder dragend begin of wenkende eindbestemming. Voor deze autonome vrije mens is het van beslissend belang in ‘authenticiteit’ te leven. Authentiek leven is voor deze autonome, vrije, rationeel denkende mens onverenigbaar met geloven in de betekenis van: aanvaarden van waarheden van/over een god-in-den-hoge, en heel de met zo’n god gegeven dogmatiek en (kerk)orde. De moderne zelfbewuste en zelfzoekende mens stelt het zeer wel en graag zònder godsgeloof, want dat is ingebed in een ‘vreemde macht’, niet gegrond in eigen beleven. Als deze rationele mens één waarheid graag wil belijden dan is dat wel die van de autonomie. Moderne mensen verstaan zichzelf graag als ‘causa sui’: als veroorzaker en maker van het eigen leven. Zelfbepaling is het motto, zelfverlies is wat gevreesd wordt.
Het credo van deze moderne mens werd ooit door Koot en Bie bezongen in het onvolprezen lied: “Zoek jezelf broeders, vind jezelf, wees en blijf alleen jezelf”.

2.-Geloven in het goddelijke in jezelf

Voor de moderne mens bestaat er geen ons overstijgende àndere geheimvolle orde, geen god-in-den-hoge. Noodgedwongen echter blijven mensen zoeken, want een platte werkelijkheid vervult ons niet. En de eis altijd in alles allereerst jezelf te moeten zijn om dààrin de vervulling van je bestaan te kunnen vinden, legt ons een zware last op. Aan het begin staat onzekerheid, aan het einde wacht het risico van teleurstelling. Waar is in dit bestaan een andere dimensie, zoiets als een dragend mysterie, het goddelijke, of God te vinden? De moderne autonome mens zoekt die dimensie in het eigen bestaan. In de eigen beleving ontwaart hij/zij een de mens eigen geheimvolle orde: die van het Zelf dat zich in zichzelf verdiept en daar de eigen (eventueel onvermoede) diepste bron vindt, van daaruit zich op eigen kracht naar buiten beweegt, en zo zichzelf verwerkelijkt. Op het eerste gezicht lijken we ons op deze weg naar ons geestelijk innerlijk in het goede gezelschap van Augustinus te bevinden. Die schreef immers eeuwen geleden in zijn Belijdenissen over zijn (dwaal)wegen op zoek naar God: “Maar u was dieper in mij dan mijn diepste innerlijk en verhevener dan mijn hoogste hoogte”. Voor de moderne zelfzoekende mens echter is er geen sprake van een ‘verhevenheid’ boven de eigen hoogste hoogte uit. In de moderne spiritualiteit staat veeleer de dieptedimensie centraal: diep in jezelf vind je je diepste Zelf dat je met alles verbindt – dat is je goddelijke kern, het goddelijke beginsel in / van jezelf. Zelfbewuste mensen ontdekken zo in hun eigen diepte het principe om zelf uit te kunnen maken wat in hun leven als ‘waar’ mag gelden. “De mens die van nature het goddelijk principe in zich meedraagt, hoeft en kan zich niet richten op iets of iemand buiten de werkelijkheid als hij zijn weg naar ‘verlossing’, naar heelheid of de volheid van leven, wil vinden. Dan is het leven gericht op zelfrealisatie, op de realisatie van het ware zelf, het tot eenheid brengen van het goddelijke en het menselijke dat hij in zich draagt. Ook de gelovige mens toetst iedere leer en ieder gebod van boven – of die komen van een geestelijke of een wereldlijke overheid – aan zijn eigen geweten en aan zijn eigen inzichten” (vgl. het artikel Geloven vandaag, in: Mariënburg Magazine, juni 2014).
Zo lijkt de weg van het Godsgeloof ons, gegidst door de wetenschappelijke rede en dóór de kritiek van de wetenschap heengaand, te voeren naar de ontdekking van het goddelijke in onze eigen dieptedimensie. Godsgeloof is zo gezien: zelfrealisatie vanuit het eigen diepste, ware, goddelijke Zelf.
Zover gekomen moeten we even stilhouden, en ons afvragen wat er op onze zoektocht in het licht van de wetenschappelijke rede nu eigenlijk gebeurt. Immers: hersenwetenschappers houden ons streng voor, dat er helemaal niet zoiets als een ‘ik’ of ‘zelf’ bestaat (laat staan een goddelijk Zelf!). Maar tegelijk en desondanks blijven wij (en ook de breindeskundigen) ons onontkoombaar als ‘ik’ en ‘zelf’ uiten en gedragen. En we zoeken en bevestigen onszelf met een grotere hardnekkigheid naarmate we van dat Zelf minder en minder lijken te kunnen weten…. Wat geeft deze paradox ons te denken?

2.1.-Onwetenschappelijk intermezzo: de waarheid van geloven

Hoe zit dat nu: is er in onze eigen diepste beleving iets van waarheid te vinden, of kan slechts de waarheid van de wetenschap gelden die zegt dat er geen God of ik of zelf/Zelf bestaat? Deze vraag is dringend en beslissend voor onze zoektocht. Want als de moderne empirische wetenschap het eerste en laatste woord heeft, rest er geen taal meer voor het geloven, behalve irrationeel gebrabbel als een soort ‘evolutionaire illusie’. Einde verhaal, of niet?
Laten we een gedachte-experiment doen. Stel, ik zeg tegen een mens naast mij: “Jij bent de liefste van de hele wereld!”, en stel dat ik deze uitspraak wetenschappelijk zou laten testen op haar waarheidsgehalte, dan zou de uitkomst onherroepelijk zijn: “Meneer, uw uitspraak is onhoudbaar, onzinnig. Zo’n uitspraak zou u slechts kunnen doen, nadat u alle mogelijke relevante gevallen van de hele wereld op empirisch verantwoorde wijze getoetst zou hebben”. Als mijn uitspraak ook maar enige waarde heeft voor mij en/of voor die allerliefste naaste – en dat heeft zij – reageer ik natuurlijk met luid gelach op die wetenschappelijke diagnose. Ik raak daarentegen juist overtuigd van het irrationele karakter van dat wetenschappelijke oordeel: die z.g. rationele lui snappen er niks van, ze weten niet waar ze het over hebben! Mijn uitspraak over de allerliefste is geen objectieve beschrijving van een stand van zaken (zoals bv. betreffende de omtrek van de aarde). Het is een ‘relationele’ uitspraak: ik zeg en beloof erin hoe ik mij tot die ander verhoud, wat die voor mij betekent, wat onze relatie bij mijn beste weten, vanuit mijn diepste verlangen en hoop, in waarheid is of zal zijn – ècht waar…
Zo nu staat het ook met ‘geloven’. Geloof is geen quasiwetenschap over het ontstaan van het universum of het bestaan van een hemel of hel, enz. enz. Geloven is een relationele houding en act: ik verlaat mij op…., vertrouw mij toe aan…, beken mij tot.., wijd ik mij toe aan…, verbind mij met…. Als ik bv. zeg dat ik geloof in de God van Jezus Christus, zet ik mij in relatie, verlaat ik mijzelf (mijn Zelf) op de waarheid en goedheid en schoonheid die in die relatie te vinden zijn, engageer ik mij met een bepaalde manier van leven, beken ik mij tot een liefhebbende wijze van omgaan met die mysterieuze Ander, stem ik mij af op wat dieper is dan ons diepste innerlijk en verhevener dan onze hoogste hoogte. In mijn geloofsbelijdenis geef ik uiting aan mijn verlangen en hoop dat die Ander naast me is en blijft – zelfs als ik in de meest gruwelijke hel zou verkeren zoals zo velen in onze wereld. En zó, op déze mij gegeven wijze, probeer ik mij ook te gedragen, poog ik in verbondenheid met mijn medemensen te leven. In wat waardevol is ontwaar ik waarheid…
De weg die we tot dusverre aflegden – van de onttovering van onze werkelijkheid naar de dieptedimensie in ons Zelf – leert ons iets belangrijks over ons zoeken naar Godsgeloof. Als we dat echt serieus willen nemen, moeten we het heldere denkbeeld en taalidioom achter ons laten volgens hetwelk ‘geloofswaarheden’ in feite gewoon ‘bijgeloofswaarheden’ zijn, omdat ze (zoals ook ‘het Ik’ en ‘het ware Zelf’) de toets van de verlichte wetenschappelijke rede niet kunnen doorstaan. In plaats daarvan worden we uitgedaagd ons de ongewisse taal van relationaliteit, van engagement, verlangen en verbinden eigen te maken. Meer nog, preciezer gezegd: op dit punt van onze zoektocht gekomen moeten we gaan vermoeden dat we ‘relatie’, engagement en verbondenheid, nodig hebben om niet-wetend verder te kunnen komen met de vraag ‘Waar is God?’

3.-Waar is God?

De vraag waar God is, is verraderlijk. Ze kan snel de indruk wekken alsof we zouden weten wat of wie ‘God’ is, en alleen maar zouden hoeven zoeken waar die God dan verblijft – in den hoge, of in de diepte, of in tempels, in machtsstructuren, of in het hart of het brein van de mensen… Maar we weten niet van God. Het is zoals in de Blijde Boodschap (inderdaad tot mijn opluchting en blijdschap) benadrukt wordt: “Niemand heeft ooit God gezien” (Joh.1:18; vgl. 1Joh.4:20; ‘zien’ betekent in dit verband: kennen). Hoogstens kunnen we uit ons zelf iets vermoeden van een onpeilbaar mysterie, op z’n best kunnen we uit ons zelf verlangen naar vervullend en vervuld leven, een soort vaste grond en heilzaam perspectief. Wat wij kunnen kennen is in niet-weten gehuld, flarden licht in donkerte, brokstukken, stukwerk. Van dat alles en nog meer zoeken we de vindplaats: waar is God? Is God in de mens, in mijzelf, in de geestelijke dieptedimensie van mijn Zelf? Dit antwoord roept echter nieuwe vragen op: als God in mijzelf, in mijn eigen diepte te vinden is, hoe zit het dan met die ‘relatie’ en met dat engagement en die verbondenheid waarop we zojuist gestuit zijn? En wat valt er dan te zeggen over die richtingwijzer die aan begin van onze weg stond: ‘Waar menslievendheid is en minnen, daar is God?’

3.1.-De weg van mensen zoals Etty Hillesum

Etty Hillesum was een vrije en autonome zelfbewuste vrouw die eind jaren ’30 van de vorige eeuw de weg zocht en vond naar het onpeilbare mysterie, de wonderlijke diepte van haar bestaan. Die werkelijkheid leerde zij aanspreken als ‘God’. Ze stemde haar leven meer en meer op ‘God’ af, ging steeds intiemer met ‘God’ verkeren. En leerde liefhebben: in de barre tijden van het nazidom, de bezetting, de Jodenvervolging zette zij zich ertoe met blijvend geloof en vaste hoop en dankbare liefde ‘een plaats voor God’ te scheppen en onderhouden in de donkere wereld om haar heen. Ze volgde haar roepstem, haar Geliefde, door zich te geven aan haar vervolgde medemensen, tot in de concentratiekampen, tot in de dood.

Zoals Etty Hillesum, zo zijn er velen, sommigen min of meer bekend, anderen naamloos. Sommigen zijn christen, anderen moslim, sommigen belijden bij wat zij doen ‘God’, anderen niet of niet uitdrukkelijk. Maar allemaal zijn zij betrouwbare getuigen van een vindplaats van onvoorwaardelijke waarde en ultieme waarheid. Zij openbaren in het menselijk donker het licht van een ‘heiligheid’ die niet het resultaat is van hun zelfrealisatie, maar die zij willen erkennen, eren, dienen, zelfs in de diepste ellende. Zo zijn er de ‘Witte Helmen’ die in Syrië gedode mensen uit de puinhopen proberen te redden. Zo is er die jonge vrouw die onlangs in een TV programma vertelde dat zij als professional in een instelling met grote liefde en trouw dag aan dag aandacht geeft aan een zwaar autistische jongeman, en daar diepe vreugde uit put. Zo was er Pater Frans in Homs; toen hij vermoord werd ging er een golf van ontzetting door de wereld: dit was heiligschennend omdat de menselijke gemeenschap van geloof, hoop en liefde in het hart werd getroffen. Zo zijn er de ouders die door alle wanhoop heen hun zoon of dochter die niet wil deugen in hun hart blijven koesteren. Zo zijn er de talloze mensen die zorg, tijd, aandacht, geloof, hoop en liefde geven aan wie dat nodig hebben; en daardoor zichzelf als rijkelijk begunstigd ervaren. Zo waren er de trappistenmonniken in het Algerijnse gehucht Tibhirine; toen zij in doodsgevaar verkeerden bekenden ze zich ten slotte trouw aan de roepstem van de liefde die ze ooit naar hun eenvoudige arme medemensen in het Atlasgebergte had verlokt; en zij vonden de dood; want, zo zei tevoren Frère Luc laconiek: “La Mort c’est Dieu”.

In al deze en talloze andere getuigenissen wordt duidelijk: de naaste liefhebben is niet het resultaat van zelfverwerkelijking. Liefde voor jezelf is niet zomaar voorwaarde en uitgangspunt voor liefde voor de naaste; de naaste beminnen komt niet dàn pas aan de orde als ik eindelijk mijn ware Zelf gevonden heb, als ik ben toegekomen aan Godsgeloof als zelfrealisatie vanuit mijn eigen diepste, ware, goddelijke Zelf. Ik begin te vermoeden dat het andersom is: mijn naastenliefde wordt gewekt door die anderen buiten mij, door hun werkelijkheid die op een of andere manier mijn zelfgenoegzaamheid doorbreekt. Door hen word ik gevraagd en in staat gesteld mij in ‘relatie’ te stellen, te openen, toe te vertrouwen, over te geven… Híerin, in deze relationele werkelijkheid van aanwezigheid en toewijding, is het onpeilbare mysterie, zijn de ultieme waarde en waarheid, is de heiligheid van ons bestaan te vinden. Hier is God. Godsgeloof is: je verbinden met onzelfzuchtig zich schenkende liefde.

Henk Meeuws

Waar menslievendheid is en minnen, daar is God – een toelichtend woord van Henk

Mijn zoektocht op de mystieke weg van menslievendheid ben ik natuurlijk niet geheel ‘blanco’ gestart. Ik neem er mijn christelijke geloofsherinneringen in mee, datgene wat zich gaandeweg in mijn ziel geëtst heeft. Maar het is niet zo, dat ik de naastenliefde als vindplaats van God belijd, omdat mij dat zo door de Schrift, of de Traditie of de Kerk als te geloven wordt voorgehouden. Het is eerder andersom: door eigen alledaagse en minder alledaagse ervaring, door het getuigenis van andere mensen, door wat zij laten zien en vertellen, door hun roepen en smeken en vloeken, door hun hoop en wanhoop, hun verlangen en streven, – door dít alles ben ik steeds sterker gaan bevroeden dat waarlijk liefhebben ons gegeven wordt.
Het is geen prestatie onzerzijds, geen daad die wij autonoom en vrij kunnen beslissen te verrichten wanneer en hoe wij dat authentiek verantwoord achten. De ander liefhebben vergt juist zoiets als je ‘zelf’ loslaten, je zelfzucht laten doorbreken, jezelf openen, jezelf laten begiftigen. Leven in relatie, leven in liefde, is zoiets als leven uit genade. Ik kan geven omdat mij gegeven is, ik geef door wat mij geschonken is. In het vaak moeizame en altijd gebrekkige pogen onze naasten te beminnen vertrouwen wij ons toe aan een bron van leven die dieper en rijker is dan ons eigen zelf – een onuitputtelijk surplus van liefde. Hiervan getuigen mensen in onze wereld tot op vandaag: “Ieder die liefheeft is uit God geboren en kent God. De mens zonder liefde kent God niet, want God is liefde” (1Joh.4:7-8). Ook als mensen deze woorden zelf niet gebruiken, mogen wij hun daden en woorden in nederige dankbaarheid aannemen als ‘amazing grace’, genadegave, leeftocht, viaticum, voor ziel en zaligheid.